Afscheidsinterview

“We brengen mensen terug naar hun recht om levenskunstenaar te zijn”

Op 4 april had Rini Balvers, de directeur die begin april afscheid nam van de RIBW, ‘de dag van z’n leven’. Hij werd rondgereden in zijn jongensdroom, een Alfa Romeo-oldtimer. In alle beschermende woonvormen werd hij hartelijk ontvangen en met een lokaal getint afscheidsprogramma uitgeleide gedaan.’s Avonds was er aansluitend een groots en spontaan feest. Vrijwel de gehele RIBW was erbij betrokken, bewoners, medewerkers, ‘alles en iedereen’ door elkaar. Het gaf iets nostalgisch. Want waar maak je dat vandaag-de-dag nog mee?

De sfeer zegt iets over de cultuur van de RIBW: het kleinschalige, de betrokkenheid op elkaar, de gelijkwaardigheid tussen hulpvrager en hulpverlener, het normale als uitgangspunt. Daar gaat ook dit afscheidsartikel over. Want praten met Rini Balvers is praten over het waardevolle van de rehabilitatievisie en de cultuur van het beschermd wonen in Eindhoven en de Kempen. ‘Echte betrokkenheid bij de ander’, daar heeft hij het in wezen over. Bij hemzelf werd de kiem voor die betrokkenheid al gelegd in zijn leerlingentijd in de Rijks Psychiatrische Inrichting (RPI). Hij laat een nu als amusant te bestempelen brief zien van de toenmalige geneesheer-directeur die leerling-Balvers in 1965 twee vakantiedagen door de neus boort, omdat hij diverse overtredingen had begaan. Hij was minstens vier keer een kwartiertje te laat binnengekomen of te vroeg vertrokken en hij had de onbestaanbare brutaliteit gehad om een keer zijn sleutels niet in te leveren. “Alleen al door die ‘keurslijf-aanpak’ kreeg je mededogen met de cliënten. Want als leerlingen en medewerkers al zo strak en star werden bejegend, hoe moesten cliënten zich dan wel niet voelen die helemaal niets te vertellen hadden? Daardoor werd je rechtsgevoel groter, je koos de kant van de cliënt. Die gevoeligheid, het daadwerkelijk begaan zijn met de ander, is in mijn ogen kenmerkend voor de RIBW-medewerkers”.

Levenskunstenaar
De cliënt die zich moet aanpassen aan de regels van zijn omgeving, het instituut. Het is exact het tegenovergestelde van het gedachtegoed dat in het beschermd wonen wordt gekoesterd. “Wij proberen de cliënt grip te leren krijgen op zijn omgeving in plaats van andersom. Als iemand geen invloed kan uitoefenen op z’n omgeving, maar de omgeving alleen op hem, dan wordt hij ziek. Dan is er juist een aanpak nodig die een omslag bewerkstelligt. In het beschermd wonen helpen we mensen terug te brengen naar hun recht om burger en levenskunstenaar te zijn. Ons uitgangspunt is dat elke bewoner op de eerste plaats levenskunstenaar is, een mens met meerdere rollen, een burger, 24 uur per dag. En een deel van die tijd kan hij voor een kortere of langere periode ‘cliënt’ zijn. Dan wordt hij bij bepaalde dingen geholpen. Maar dat betekent niet dat hij 24 uur per dag patiënt is. Als je een hartinfarct hebt gehad, ben je ook niet in alles wat je doet, hartpatiënt. Je zult bij bepaalde activiteiten rekening moeten houden met je handicap, maar toch niet op elk moment van de dag met alles? Met een aantal prothesen, medicijnen, gezonde beweging, controles kun je toch uitstekend verder leven?”

Een dergelijke visie leefde ook al in een klein deel van de RPI. Lang na zijn twee verloren gegane vakantiedagen werkte hij er op de afdeling ‘P5’. “We hadden daar datzelfde rehabilitatiegevoel: de cliënt als burger met rechten. We waren bezig met persoonlijke effectiviteit, met wonen. Tóen al was  ‘wonen’ een belangrijke factor. Ik vond het mijn leerzaamste periode. Maar de tijd was nog niet rijp voor die ideeën”.

Genormaliseerde omgeving
P5 was een klinische afdeling. Kun je wel rehabiliteren in zo’n omgeving? “In zeer beperkte mate. Dat heeft niets met de visie of met medewerkers te maken, maar met de omgeving. Je hebt niet de oefenmogelijkheden die je in de maatschappij hebt. Je kunt niet normaliseren in een omgeving die niet genormaliseerd is. Waar je alleen in aanraking komt met mensen uit de doelgroep en hulpverleners, waar je geen boodschappen hoeft te doen om te kunnen eten, waar je niet in de winkel met geld leert omgaan, waar de schoonmaakdienst langskomt, waar je niet voor een kapotte lamp naar de buurtwinkel kan. Het RIBW-concept is alleen in de samenleving zelf te hanteren. Het is ook 24-uurszorg, maar wel georiënteerd op de samenleving en geïntegreerd in een wijk waar iedereen de status heeft van burger”. Een werkgroep Wonen heeft eind vorig jaar in een discussiestuk gepleit voor het creëren van één wooncontinuüm met allerlei samenhangende woonvarianten. Is dat een goede gedachte? “Ja en nee. Ik hoop dat alles wat met wonen te maken heeft, behalve het klinische wonen, want dat is voor mij eerder ‘verblijf’, mettertijd ingepast wordt in een range van gedifferentieerde mogelijkheden, waarin het rehabilitatieconcept van de RIBW leidraad is. De praktijk wijst immers uit dat dat concept werkt en het wordt bovendien door het ministerie ondersteund. In dat geheel moeten medewerkers de gelegenheid krijgen te leren van elkaar en zich de visie en werkwijze van het normalisatieprincipe eigen te maken. Daarom vind ik dat je de zaken nu nog niet technisch in elkaar moet schuiven. Daarvoor zijn er momenteel nog te veel verschillen in cultuur en werkwijzen. Dat leidt alleen maar tot ‘concurrentie’ en domeinafbakening en dat is niet productief. Eerst deskundigheid opbouwen, zorgen dat iedereen dezelfde grondhouding heeft. Dán kun je wonen strategisch onder één regie plaatsen, waarbij je er wel voor moet zorgen dat het kleinschalig en herkenbaar blijft voor cliënten”.

Speerpunten
Nog andere wensen voor de toekomst? “Voor mij zijn dagbesteding en arbeid, het persoonsgebonden budget en vermaatschappelijking en normalisatie de speerpunten. Dagbesteding en arbeid zijn hier in de regio nog niet zo goed uit de verf gekomen. De activiteiten zijn nog te veel GGZ-minded, te weinig op de maatschappij en het bedrijfsleven gericht. Eind vorig jaar heeft een werkgroep Dagbesteding en Arbeid gepleit voor een regionaal dagactiviteitencentrum (DAC) buiten de GGZ. Dat vind ik een prima initiatief. Dat zou ook mijn voorkeur hebben: één integrale organisatie midden in de samenleving, met een breed assortiment van mogelijkheden, waar men keuzemogelijkheden en keuzevrijheid heeft. Een DAC waar iedereen die behoeften heeft op het vlak van dagbesteding en arbeid terecht kan: niet alleen mensen met een psychiatrische achtergrond, maar ook ouderen, allochtonen, asielzoekers, álle mogelijke doelgroepen. Ik vind trouwens dat de gemeente Eindhoven daar een belangrijke verantwoordelijkheid in heeft, zeker gezien het feit dat ze een paar jaar geleden veel wijkhuizen gesloten heeft.

Een ander speerpunt voor mij is het persoonsgebonden budget (PGB). Dat vind ik een heel wezenlijke ontwikkeling. Het heeft alles te maken met gelijkwaardigheid, respect, keuzevrijheid en onafhankelijkheid. Vooral dat laatste weegt zwaar. Vraag 100 mensen met een handicap wat ze het ergste vinden en ze zullen alle 100 antwoorden: afhankelijk zijn van anderen. Het PGB geeft onafhankelijkheid voor wat betreft de relatie met de hulpverlener en de beoordeling van zijn kwaliteit. De cliënt is dan baas en kan invloed uitoefenen: en dus greep hebben op zijn omgeving!”

En vermaatschappelijking, normalisatie? “Ik hoop dat de GGZ ook na de verkiezingen in mei georiënteerd blijft op de maatschappij en dat alle partners daarbij hun verantwoordelijkheid nemen. En als ik inzoom op de GGzE, hoop ik dat de nieuwe collega’s blijven doen wat ze tot nog toe hebben gedaan: het concept van normalisatie respecteren. Ik hoop dat het uitgangspunt zal zijn dat functies en disciplines beschikbaar zijn indien nodig, maar niet als automatisme. In die zin kan iedereen een voorbeeld nemen aan de geestelijk verzorgers. Zij hebben zich recentelijk bij het beschermd wonen gepresenteerd in de trant van: we begrijpen dat jullie zo veel mogelijk gebruik maken van pastorale zorg in de wijk, maar we zijn beschikbaar als je ons nodig hebt. Bijvoorbeeld voor bewoners die na een klinische opname de vertrouwdheid van de geestelijk verzorger nog nodig hebben. Of voor mensen die nog zó veel last hebben van hun psychopathologie, dat het een drempel is om naar een pastor in de wijk te stappen. Dat is een prachtig voorbeeld van normalisatie en vraaggestuurde zorg”.

En hoe is het met het eigen normalisatieproces? Geen beschermd wonen meer, geen geneesheer-directeur die met de stopwatch de kwartiertjes telt. Het zijn nu allemaal vakantiedagen geworden! “Ja, dat zal zeker even wennen zijn. Maar ik laat het wel op me afkomen. Ik reis graag, ik houd van geschiedenis, ik bezoek graag musea, ik heb een heel leuk kleinkind. En…, ik weet niet of het nog bestaat, maar vroeger kon je als belangstellende een abonnement nemen en achterin collegezalen meeluisteren. Ik ga dat eens uitzoeken. Psychologie-achtige thema’s, daar ben en blijf ik in geïnteresseerd. Het klinkt misschien gek, maar weet je wat ik de boeiendste tijd heb gevonden in het direct uitvoerende werk? M’n periode in de forensische psychiatrie. Daar heb ik echt van moeten afkicken. Daar liggen zó veel uitdagingen! Ik zal altijd interesse houden in het bizarre van de mensen, de gerechtelijke psychopathologie, de gedragsstoornis, de onbegrijpelijke dingen die iemand kan doen”.