Fragmenten themamiddag m.b.t. doodswensen
Ervaringen
Rekentafels. De tafels van 1 en 2 en hoger snapte hij als kind wel. Maar de tafel van 0 bleef voor hem een mysterie. Welk getal je ook pakte om met 0 te vermenigvuldigen, de som kwam altijd op 0 uit. “Rekenen binnen het leven kan. Maar als je de grens van het leven overschrijdt, reken je met 0 en de uitkomst is altijd 0. Als we praten over de dood, praten we over iets wat we niet kennen, wat we niet snappen.”
Clown was hij laatst nog geweest, zette hij een forse stap in de tijd. Tijdens carnaval. Clown in een ziekenhuis, waar een jong meisje op sterven lag. Een meisje dat de overkant van de week niet meer zou halen. Haar laatste wens was nog iets mee te krijgen van carnaval. En dus ging het aan haar bed over een paard in de gang. “Waarom? Wat was de zin ervan? Ze lag waarschijnlijk al in de armen van de pijnstillers. Maar ik ben blij dat ik het heb gedaan. Het is goed om dingen te doen die zinloos zijn. Toen de allereerste filosoof werd gevraagd waarom hij huilde bij een sterven, omdat dat toch zinloos was, was zijn antwoord: ‘daarom’. We kunnen praten over de dood, maar er iets over zeggen, is moeilijk.”
En wie mag er eigenlijk iets over zeggen? De omstanders? De hulpverleners? Bij het heengaan van zijn vader waren alle kinderen aanwezig. “Vader was blij dat hij iedereen zag, maar hij wist niet waarom we d’r waren, hij was in een andere wereld. En wij? Wij stelden hem gerust: ‘ga maar slapen, dan herstel je beter.’ In het uur van zijn dood hielden we hem voor de gek, zochten we smoezen. We zeiden niet: ‘pa, je gaat dood, we komen afscheid nemen.’ We gaven hem te drinken en toen een verpleegster hem een injectie gaf, waren we tevreden: kijk, ze helpen hem. Het was een illusie. Mijn verlangen was een gordijn: ik wilde de werkelijkheid niet zien. Nee, wij hadden niets te zeggen. Vader gaf zelf wel aan wat hij wilde zeggen, wat hij wilde beleven. Niet wij, bemoeizuchtige hulpverleners, hebben het voor het zeggen bij een stervende, maar enkel de stervende zelf, degene die heengaat. Wij moeten vooral luisteren.”
De conducteur
Marcel Spee was 23 jaar hoofdconducteur bij de Nederlandse Spoorwegen. Hij is er afgeknapt. Afgeknapt omdat hij het tien keer meemaakte. Als ze op de rails gaan staan, zo zei hij, valt het nog een heel klein beetje mee. Dan is het de klap die je hoort en zie je iemand wegvliegen. Je vindt hem terug met ontbrekende ledematen, maar nog herkenbaar als mens. Erger is het als ze op de rails gaan liggen. Dan is het 800 meter anatomieles. Het klonk wrang en dat was het ook. Maar tegelijkertijd vol emotie. De hoofdconducteur bracht het staal, de bielzen erg dichtbij. Nog dagelijks maakt hij de film mee. Het remmen, de gil, de klap. Lijkbleek drukte hij dan op de alarmknop. Om te gaan kijken. Want stel dat de ander het had overleefd? Dat hij zwaar gewond was. Dan moest je toch helpen. De verbandkoffer, de telefoon, het afdekzeil. En dan de trein uit en het spoor terug. Z’n voeten wegen honderd kilo. Alsof hij door de stroop waadt. Hij móet kijken, maar wil het niet. Wat hij vindt, is niet te beschrijven. Hij raakt helemaal van de kook. Anderen zetten hem op een bankje. Verdwaasd, de draad kwijt. En dan de weg terug langs de trein. Het doet hem goed te zien dat ook een brandweerman lijkbleek op z’n benen staat te trillen. Hij is dus niet de enige. Met afgewend gezicht raapt de brandweerman iets op. Een vuilniszak dient om stukken mens te verzamelen.
Kwaad is hij. Kwaad en verdrietig tegelijk. ‘Wat heb ik gedaan dat zij ervoor gezorgd hebben dat ik m’n baan kwijt ben!’ Maar ook: ‘wat moet die ander eindeloos in de knoop zitten dat hij voor een trein springt!’ Conflict van gevoelens. Hij zou die ander een rotschop willen geven en tegelijkertijd over z’n bol willen aaien om hem gerust te stellen.
Waarom is hij hier op deze middag? Waar dient deze indringende film toe? Dat doodswensen bespreekbaar worden, zodat mensen voor een menswaardige dood kunnen kiezen en zichzelf niet meer behoeven te vernederen door voor de trein te springen. Hij hoopt dat dat het resultaat zal zijn.
En verder….
(….) “In ons leven worden we altijd geholpen. Bij de geboorte begint dat al,” leidde Charles de daaropvolgende discussie in. “Alleen sterven moet je in je eentje doen, hóeveel mensen er ook om je heen staan! Er wordt heel veel gesproken over de kwaliteit van het leven, maar niet over de kwaliteit van het sterven. Ik vind dat de GGZ hier een taak heeft. De vraag is dan: is het mogelijk dat de hulpverlening ervoor kan zorgen dat de kwaliteit van sterven ook goed is? Want de suïcidewens gaat nu stilzwijgend voorbij of we zeggen: kom op, joh! De hulpverlener negeert de wens tot suïcide en daarmee stimuleert hij hem eigenlijk. ’t Is toch raar in feite. Ik hoef me niet te verdedigen dat ik sta te leven, maar als ik dood wil, moet ik ineens redenen geven. Ik moet de dood bevechten, ik moet met goede argumenten komen. Wat kan een instelling doen om kwaliteit van sterven te krijgen?”
Slot
(….) Charles zette er een punt achter, móest er, in zijn rol als dagvoorzitter een punt achter zetten. Het was tijd om stil te zijn. Of om naar muziek te luisteren of zo. Hoe vat je zo’n middag samen? Dat is niet te doen. Eén uitspraak klonk nadrukkelijk na. “Het gaat niet om een doodsverlangen. Iemand wil niet dood, maar vindt het leven zo zwaar en dus is de dood de enige uitweg. Een stap waar geen weg terug van is en dat geeft er juist zo’n merkwaardig gewicht aan.” Je kunt de zwaarte van de dood ook anders zien, verwees hij naar de filosoof Socrates die in de uren voordat hij de gifbeker moest drinken, danste en zong. “Hij liet zich niet lam slaan door de dood.”
Dat moet ook de hulpverlening niet. Zich niet lam laten slaan door de zwaarte van de doodswens van de ander en er dus stilzwijgend over blijven. Dat was in feite de boodschap van de middag. Zwijg er niet over, maar luister naar de ander en praat erover. Dat schept ruimte. Wellicht dat er dan ooit weer gedanst wordt. Misschien ook niet. Maar dan voelt de ander zich in elk geval serieus genomen. En dan is hij vrij om te kiezen.